Waarom viel de gaia-hypothese zo in de smaak bij het grote publiek, terwijl de wetenschappelijke wereld er niets van moet hebben? Mogelijk speelde onzekerheid onder wetenschappers een cruciale rol.

Waarschijnlijk zag James Lovelock wel de nodige kritiek aankomen, toen hij zo’n veertig jaar geleden zijn Gaia-hypothese presenteerde. Volgens hem moesten we de aarde gaan zien als een levend organisme. Net als een echt organisme zou de aarde alles zodanig regelen dat de omstandigheden voor leven optimaal zijn. Maar zelfs Lovelock was verbaasd over het venijn dat zijn theorie opriep. Vooral biologen namen aanstoot aan de Gaia-hypothese. De eminente evolutiebioloog John Maynard Smith noemde de theorie ‘een kwaadaardige religie’ en Stephen Jay Gould zette het weg als ‘slechts een metafoor, geen mechanisme’.

Richard Dawkins stelde dat de hypothes9780226731704 - The Gaia Hypothesise in tegenspraak was met Darwins evolutietheorie, en Paul Ehrlich omschreef Lovelock zelf als ‘radicaal en gevaarlijk’. Tot Lovelocks eigen verbazing omarmde het grote publiek zijn hypothese juist wel. Het idee dat de aarde in zekere zin leeft, viel goed bij filosofen, dichters, schrijvers, milieubeschermers, ongelovigen en vele anderen. Lovelock groeide uit tot een echte beroemdheid – hoewel hij die roem waarschijnlijk liever had ingeruild voor wat meer erkenning vanuit de academische wereld.

In The Gaia Hypothesis probeert de Britse bioloog en filosoof Michael Ruse te ontrafelen waarom Lovelocks idee zo goed aansloeg bij het lekenpubliek en zo werd verguisd door wetenschappers. Ruse’s aanpak levert een origineel en intrigerend verhaal op, zoals je van een filosoof mag verwachten. Ruse schetst de oorsprong van de Gaia-metafoor, die al te vinden is in de Griekse Oudheid, en geeft een beknopte geschiedenis van zowel holistische als wetenschappelijke benaderingen. Hij begint bij Plato, die ‘de eerste echte Gaia-aanhanger’ was en het universum zag als een levende entiteit met een ziel en intelligentie.

Vervolgens trekt Ruse langs een breed scala aan filosofen en natuuronderzoekers die in meer of mindere mate vorm gaven aan het idee dat alles met elkaar verbonden is. Ruse ziet de wortels van de ‘moderne’ Gaia-hypothese terug in Darwins theorieën, het transcendentaal idealisme van Immanuel Kant, het sociale darwinisme van Herbert Spencer, de gepassioneerde natuurverhalen van Ralph Waldo Emerson en Henry David Theoreau, evenals in het milieuactivisme van eind vorige eeuw.

Het resultaat is een indrukwekkende preek over de evolutie van het wetenschappelijk denken. Uiteindelijk komt Ruse met een provocerend inzicht: een belangrijke reden waarom de wetenschappelijke wereld zo geprikkeld op Gaia-hypothese op dat moment onzeker voelde. De wetenschap had al een groeiend imagoprobleem sinds de jaren vijftig, en moest het in toenemende mate opnemen tegen allerhande pseudowetenschappen. Het gevolg was dat evolutiebiologen zich eerder beschimpt voelden dan dat ze terugsloegen met hun doordachte inzichten. Aanvankelijk kon Gaia nog op enkele milde reacties rekenen vanuit de wetenschappelijke wereld. De hypothese komt immers in zekere voort uit wetenschappelijke inzichten, en Lovelock heeft een achtergrond als chemicus. Toen het grote publiek echter Gaia massaal omarmde en in één adem noemde met mystiek of gebedsgenezing, trokken wetenschappers razendsnel hun handen ervan af. Ruse citeert Maynard Smith, die dezelfde visie al eens deelde in een openhartig gesprek met Lovelock: ‘Je had geen slechter moment kunnen kiezen.’