Ornaatelfjes, kleine vogels die in Australië leven, leren de alarmroep van hun buurtgenoot, de honingeter, doorgronden. Ook andere dieren luisteren bij buren af om hun overlevingskansen te vergroten.

Ornaatelfjes leren de waarschuwingsroep van de honingeter herkennen. Biologen van de Australian National University ontdekten dat ornaatelfjes, die hun leefgebied met de honingeter delen, wel dekking zochten wanneer ze een bandopname van de alarmroep hoorden. Maar hun soortgenoten die niet in de buurt van honingeters leven, gaven geen krimp bij het horen van dezelfde bandopname. Biologen Robert Magrath en Thomas Bennett publiceren hun bevindingen deze week in Proceedings of the Royal Society B.

Werp in april een blik op de diepe ruimte
LEES OOK

Werp in april een blik op de diepe ruimte

Sterrenkundejournalist Govert S ...

Een ornaatelfje
Bron: Ms_Voren via Flickr.

Margrath en Bennett concludeerden dat ornaatelfjes het vermogen hebben de roep van de honingeter te leren herkennen. Dit weerlegt alternatieve theorieën, die stellen dat de kleine vogeltjes een aangeboren gevoel hebben voor de waarschuwing van de honingeter of dat die alarmroep specifieke tonale eigenschappen heeft die ornaatelfjes schrik aanjaagt.

Een honingeter
Bron: dicktay2000 via Flickr.

Kakofonie
De Zwitser Klaus Zuberbühler
, die de evolutie van communicatie bij dieren onderzoekt, ziet vaker dat dieren de roep van een andere soort begrijpen. Zuberbühler: ‘Vooral waarschuwingscommunicatie tussen verschillende soorten komt veel voor.’ Hij noemt diverse diersoorten die hij in Ivoorkust onderzocht. De dianameerkat, een Afrikaanse apensoort, luistert bijvoorbeeld af bij de kroonparelhoen en de geelhelm-neushoornvogel kan verschillende waarschuwingsgeluiden van de luidruchtige campbellmeerkat onderscheiden.

Rigide genen
Zuberbühler kan zich vinden in de conclusie van Margrath en Bennett dat dieren leren afluisteren en geen aangeboren vermogen daartoe hebben. ‘De overleving van dieren hangt af van dit soort flexibiliteit en leervermogens’, zegt Zuberbühler. ‘Als aanpassing aan de omgeving afhankelijk zou zijn van rigide genetische veranderingen, zou het te traag verlopen.’

Marieke Buijs