Op het eiland Andøya kun je prachtig fietsen en wandelen. Landinwaarts maken de steile kliffen plaats voor uitgestrekte moerassen waar van alles groeit, bloeit en broedt.


Van walvissen krijg je nooit genoeg, zelfs niet als je er vijftig per week ziet, maar gelukkig hebben we ook wel eens een dag vrij. Het uitzonderlijk mooie weer dat we deze zomer hebben, nodigt dan uit tot een verkenningstocht. Per fiets en te voet kom je een heel eind. Weg van het dorp en de zee blijkt een heel andere wereld te liggen.
Het eiland Andøya, negentig kilometer lang en zo'n tien kilometer breed, loopt van noord naar zuid. Aan beide uiteinden is het eiland rotsachtig met scherpe pieken en steile kliffen, maar precies in het midden ligt een volkomen vlak moerasgebied dat van de oostkust naar de westkust loopt. Dwars door dit moeras loopt een smalle onverharde weg. De fietstocht erheen is al prachtig, langs de kliffen en getijdengebieden langs de kust, maar landinwaarts wordt het landschap zo mogelijk nog idyllischer. Aan de randen van het moeras groeit laag gedrongen wilgen- en berkenbos, maar verder is het gebied geheel open. Wollegras en zonnedauw tieren er welig, evenals vetblad, eenbes en parnassia. In Nederland zijn deze planten een bijzonderheid, maar hier groeien ze onbeperkt.
Wandelpaden zijn er niet, dus sop ik voorzichtig dwars door het moeras heen, waarbij ik af en toe tot mijn knieën in het veenmos zak. De zon schijnt fel en de warme grond ruikt kruidig. De dwergberkjes en de vossebessen beginnen al herfstkleuren te vertonen. Ik besteed een tijdje aan het plukken van moerasbessen, die op slijmerige oranje bramen lijken. Ze smaken weeïg en ik vind ze weerzinwekkend, maar mijn huisgenoten zijn er dol op. 'Multebær', zoals moerasbessen hier heten, zijn in Scandinavië een ware delicatesse. Men kookt er soms jam van, maar eet ze eigenlijk het liefst versgeplukt met roomijs. In de winkel kost een klein potje minstens vijf euro, en de plaatselijke bevolking slaat elkaar de hersens in om de plukrechten.
Plotseling ontdek ik in een klein meertje een parelduiker. Ik ga op een droge pol heide zitten, zodat ik de prachtige zwartwitte vogel goed met mijn verrekijker kan begluren. Met zijn snavel elegant de lucht in gestoken houdt hij de omgeving haarscherp in de gaten. Dan duikt hij onder water en blijft een hele poos weg. Ondertussen cirkelen hoog in de lucht een paar zeearenden. Even verderop roept een goudplevier, en kleine jagers – sierlijke bruinwitte roofmeeuwen – zitten elkaar in de lucht fanatiek achterna. Ik smeer nog wat zonnebrandolie op mijn neus. Het leven is zo gek nog niet.


Nienke Beintema