Steven Vos, lector aan de Fontys Sporthogeschool, doet onderzoek naar het stimuleren van een actievere leefstijl. Onlangs heeft hij de deltapremie, een bedrag van 500.000 euro, ontvangen voor zijn werk.
We bewegen over het algemeen te weinig. Hoe groot is het probleem van deze zogeheten ‘bewegingsarmoede’?
‘Het probleem van bewegingsarmoede is niet van vandaag. Dat de bevolking minder fit wordt en kinderen minder bewegen, is iets wat al lang aan de gang is. Het probleem van bewegingsarmoede zit ook niet bij één specifieke groep, maar in alle lagen van de samenleving.
Je zou een kamer kunnen vullen met het wetenschappelijk bewijs dat bewegingsarmoede een duidelijke negatieve impact op de volksgezondheid heeft. Ook stijgen de zorgkosten al decennia achter elkaar. Het klinkt misschien wat vreemd, maar door corona zijn we ons gelukkig wel bewuster geworden van het belang van een actieve en gezonde leefstijl.’
De vorm van de werkelijkheid
De zoektocht naar een ‘theorie van alles’ leek vastgelopen. Zo’n natuurkundige theorie zou een verklaring moeten bieden ...
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van bewegingsarmoede?
‘Voor een deel zijn dat omgevingsfactoren, zowel fysiek als sociaal. We hebben heel veel te danken aan de technologische ontwikkelingen van de afgelopen decennia, die ons leven veel comfortabeler hebben gemaakt. Maar dat heeft wat fysieke beweging betreft wel een keerzijde. Vroeger moest je als het ware met pijl en boog gaan jagen voor je avondeten, maar tegenwoordig bestel je dat via een app. Daar komt nog eens bij dat we steeds meer zittend werken. Fysieke arbeid is bovendien ook steeds meer de uitzondering op de regel aan het worden.
Daarnaast spelen meer culturele zaken een rol. Onze samenleving is erg prestatiegericht. Mensen hebben vaak het idee dat áls ze gaan sporten, ze er ook gelijk heel goed in moeten zijn. Mensen gaan hardlopen met als doelstelling dat ze een marathon moeten kunnen lopen. Doordat we de lat zo hoog leggen, haken veel mensen af op het moment dat ze die onrealistische doelen niet halen.
Ook speelt mee dat sport vaak niet boven aan ons prioriteitenlijstje staat. Een lijstje dat ook steeds voller wordt met allerhande uitdagingen in werk, gezin en vrije tijd. Als je in een gezin opgroeit waar je niks tekortkomt, is de kans op ruimte voor sport ook groter. Maar in gezinnen met sociaaleconomische uitdagingen, zijn er wellicht urgentere zaken dan sporten.
De optelsom van al die, en andere, dingen zorgt ervoor dat we zowel in ons professionele als in ons privéleven veel minder bewegen.’
Hoe zet je mensen ertoe aan meer te gaan sporten?
‘De slechtste strategie lijkt mij om mensen die zelf heel sportief zijn bij anderen te laten hameren op het belang van sport. Vaak kunnen die mensen zich niet inleven in mensen die sporten helemaal niet leuk vinden. Daarnaast gaat het dan al heel snel op een moreel oordeel lijken. Dwang is sowieso het slechtste middel om gedragsverandering op de lange termijn te bereiken.
Een betere oplossing is wellicht om per individu te kijken naar wat voor kortetermijndoelen en beloningen iemand motiveren om vandaaruit aan verduurzaming en plezier te gaan werken. Dat verschilt van persoon tot persoon. Ouderen zou je bijvoorbeeld kunnen stimuleren door ze erop te wijzen dat ze meer leuke activiteiten met hun kleinkinderen kunnen ondernemen als ze actiever gaan leven. Bij jonge mensen kan het deel uitmaken van een groep heel stimulerend werken. En bij sommige mensen werkt een competitief element goed.
Daarbij is het natuurlijk wel belangrijk dat de doelen realistisch blijven en dat je de middelen hebt om die doelen te bereiken.’
Hoe kun je eigenlijk meten hoe gezond een grote groep mensen leeft?
‘Er was en is behoorlijk wat discussie in de wetenschap over het gebruik van zogenoemde subjectieve en objectieve methoden om menselijk gedrag te meten. Onder die eerste categorie vallen bijvoorbeeld vragenlijsten of gesprekken, onder de tweede moet je denken aan sensoren in technologie als een weegschaal of een stappenteller. Vragenlijsten zijn misschien niet het betrouwbaarste middel, maar ze dwingen mensen wel na te denken over hun lichaamsbeweging. Op sensoren gebaseerde informatie is wellicht veel betrouwbaarder, maar het nadeel is dat die informatie alle context mist. Wat mij betreft is het daarom niet óf óf, maar én én.
Een uitdaging voor de omslag naar meer preventieve gezondheidszorg is hoe je de daadwerkelijke gezondheidswinst meet. Dat komt deels doordat je nog niet bestaande problemen niet kunt tellen en deels doordat preventie vaak gaat over een termijn van tientallen jaren. Een chirurg kan precies vertellen hoeveel mensen met hartfalen hij dit jaar heeft geopereerd, maar een sportinstructeur kan nooit hard maken hoeveel hartaanvallen hij heeft voorkomen. Beleidsmakers willen vaak een direct aantoonbaar effect zien en investeren dus mede daarom wellicht eerder in herstellen dan in voorkomen.
Patiënten en hun omgeving hebben daar zelf ook een rol in. Ik was enkele jaren geleden op een congres voor sportartsen, waar gesproken werd over de behandeling van bepaalde knieblessures bij topsporters. Er was behoorlijk wat bewijs dat therapie en gerichte training een beter effect hadden dan opereren. Toch kozen artsen er in het overgrote deel van de gevallen voor om te opereren, omdat een geopereerde sporter en zijn omgeving verwachten dat er iets ingrijpends gebeurt. Wanneer blijkt dat de operatie niet gelukt is en de blessure blijft of duikt opnieuw op, kan men dat vaak beter plaatsen dan wanneer een therapeutische of spierversterkende aanpak niet tot het gewenste effect heeft geleid.
Daarnaast is er natuurlijk ook een gigantische lobby om de medische industrie in stand te houden. Er valt op korte termijn meer geld te verdienen aan het genezen van patiënten dan aan het voorkomen van ziektekosten op langere termijn.’
Hoeveel sport u zelf eigenlijk?
‘Ik ben het afgelopen jaar wel een stuk fitter geworden. Ik ga nu ongeveer vier keer per week fietsen of hardlopen. Dat komt deels door het thuiswerken. Ik woon in België en werk in Eindhoven, maar ik had ook vaak vergaderingen in Den Haag of Amsterdam. Daardoor had ik soms dagen waarop ik zes uur in de auto zat. Dat dat wegviel, was voor mij een godsgeschenk.
Hoewel ik mijn drukke baan heb, probeer ik veel te wandelen, waardoor ik nu gemiddeld twintigduizend stappen per dag zet. Vandaag zat ik bijvoorbeeld helemaal volgepland met overleggen, maar vier van die vergaderingen heb ik telefonisch gedaan terwijl ik aan het wandelen was.’