Gisteren ontstond nogal een hype op Twitter, Facebook, wetenschapssites en bij de koffieautomaten op het werk. Iedereen had het erover: ’s werelds eerste lab-hamburger is gebakken en geproefd! Hij was lekker, maar wel wat cake-achtig van structuur. En hij kon iets meer peper en zout gebruiken.

De reageerbuisburger bestond uit kweekvlees. Onderzoekers van de Universiteit van Maastricht hadden spiercellen van een koe geïsoleerd, en de cellen vervolgens gevoed zodat ze konden vermenigvuldigen. Zo ontstond spierweefsel – precies hetzelfde als we vandaag de dag nog uit de koe snijden.

‘Depressie zit niet alleen in het hoofd, maar in het hele lichaam’
LEES OOK

‘Depressie zit niet alleen in het hoofd, maar in het hele lichaam’

Psychiatrisch epidemioloog Brenda Penninx onderzoekt het verband tussen mentale en lichamelijke gezondheid.

Op Twitter kwamen al snel twee vragen boven drijven. Ten eerste: zou je zo’n kunstmatige burger willen eten, of is de yuck-factor te groot? En ten tweede: is het deze hype wel waard?

Mijn antwoorden: ja, ik lust wel een lab-lapje vlees, en ja, ik geloof dat het de hype verdient. Het labvlees kan megastallen met gigakoeien vervangen. Met één monstertje spiercellen kunnen we namelijk 20.000 ton kweekvlees maken, verwachtten de makers. En qua smaak zal het vlees, dat uiteindelijk niets verschilt van ’t lapje rechtstreeks uit de koe, het ruim winnen van de vega-producten in mijn plaatselijke Albert Heijn.

Daarbij: minder koeien en minder stallen betekenen ook minder grondoppervlak per hamburger. En het bekent ook veel minder methaangassen in de lucht, die als koeienscheten boven onze veestapel uitdampen en het broeikaseffect versterken.

Dus is het ‘de hype’ waard? Nou, ik hoefde niet per se live te zien hoe de eerste gelukkigen de kweekburger proefden en beoordeelden. Voor dat soort praktijken kijk ik liever naar Masterchef. Maar het labvlees is wél een gigantisch gave ontwikkeling, die over enkele tientallen jaren de wereld kan voeden.

En dat verdient een hype.