Waarom vinden we sommige plekken en gebouwen mooi, en andere juist lelijk? Economisch-geograaf Gert-Jan Hospers geeft het antwoord in zijn nieuwe boek Geografie en gevoel.
Bestaat er een universeel principe dat bepaalt welke plek of welk gebouw we mooi vinden?
Plekken die op de menselijke maat zijn gebouwd, vinden we mooi. Daarom zijn middeleeuwse straatjes zo prachtig. Windmolens zorgen bijvoorbeeld voor schaalverwarring, zodat we ze niet goed kunnen plaatsen in een landschap. Dat vinden we lelijk. Verder vinden we het mooi wanneer landschappen uitnodigend en mysterieus zijn. Daarom houden we van heuvelachtige gebieden, en kromme weggetjes. We houden van een mix van orde en onzekerheid. Er is ook een persoonlijke kant. Iemand uit Groningen kan de vlakke landschappen daar prachtig vinden. Die landschappen herinneren hem aan zijn jeugd.
Ook op school en via de media wordt ons geleerd wat we mooi of lelijk vinden. In Duitsland is men bijvoorbeeld minder tegen horizonvervuiling door windmolens, omdat de kinderen op school leren dat ze goed zijn voor het milieu. Wat we mooi vinden is dus een mix van psychologische, persoonlijke en sociale invloeden.
Wat als je personal coach een tablet is?
Wie thuis online een sportcursus volgt, plukt daar net zo goed de vruchten van als wie samen met anderen op locatie sport.
Baseert u dat op wetenschappelijk onderzoek?
Ja. Evolutionair-psychologen hebben bekeken hoe wij landschappen beleven. Zij concluderen dat we savanne-achtige landschappen mooi vinden. Op de savanne hebben we uitzicht, maar kun je ook schuilen achter bijvoorbeeld een boom. Die elementen – ver kijken en jezelf kunnen verbergen – zitten bij ons heel diep.
Hoe kun je plekken aantrekkelijk maken?
We weten vrij goed wat mensen prettige plekken vinden. Daarom is het ook zo vreemd dat we daar niet meer mee doen. Er is bijvoorbeeld een kloof tussen architecten en gewone mensen, bleek uit een onderzoek in Cambridge onder studenten architectuur en andere studenten. Hen werd gevraagd welke menselijke gezichten en welke gebouwen ze mooi vonden. De architectuurstudenten waren het wat betreft de gezichten eens met de andere studenten, maar bij de gebouwen weken ze ineens af. Dat verschil werd groter naar mate ze langer architectuur studeerden.
Is daar iets aan te doen?
Je zou kunnen zeggen dat we meer op ooghoogte moeten bouwen. Designer outlets en pretparken doen dat bijvoorbeeld al vaak. Veel architecten zeggen dan: dat is heimwee-architectuur. Dat lijkt me stof voor een interessante maatschappelijke discussie.
Gert-Jan Hospers is economisch-geograaf aan de Universiteit Twente. Afgelopen november verscheen zijn boek Geografie en gevoel: Wat plekken met ons doen.