‘Waarom verzamel je toch eigenlijk al die roerstaafjes?’, wilde een collega weleens weten. Want inderdaad, naast mijn computer staat een bekertje, waarin ik al een jaar roerstaafjes van de koffie bewaar.

‘Het heeft allemaal te maken met een wiskundig probleem’, vertrouwde ik mijn collega toe.

Ik legde hem uit hoe het was begonnen. Een tijd geleden zat ik, mijmerend over iets heel anders, met een paar stokjes te spelen toen ik opeens werd bevangen door een vreemd idee.

Wanneer begint de lente?
LEES OOK

Wanneer begint de lente?

Sterrenkundejournalist Govert Schilling duikt in de vraag: wanneer begint de lente?

Het moet mogelijk zijn om een stabiel ding van die stokjes te maken. Een werpster, of een matje, of een plankje – zoiets. Gewoon door de stokjes handig in en over en onder elkaar te steken.

Maar hoeveel stokjes heb je daarvoor nodig? Met twee lukt het niet. Met drie ook niet. En hoe ik het ook probeerde, met vier lukte het ook niet. Net zo min als met vijf, zes, zeven stokjes.

Affijn, en nu zit ik dus met al die stokjes. Tientallen stokjes. En nog altijd weet ik de oplossing van het stokjesprobleem niet.

Helpt u mee? Hoeveel (niet buigbare) stokjes heb ik minimaal nodig om een stabiele structuur te vlechten? Eentje die je kunt optillen?

‘Ik begin te denken dat het niet kan’, zegt mijn collega na lang denken.

De winnaar krijgt van mij een, eh, iets dat ik nog verzin.

IMG_3816
De stokjespot
IMG_3817
Met vier stokjes: geen rigide structuur
IMG_3813
Collega Marc, een wiskundige, ontdekt het stokjesprobleem