In De reis van de mensheid brengen journalist Thomas Trappe en biochemicus Johannes Krause de geschiedenis van de mens in kaart aan de hand van DNA.

Op 26 juni 2000 sprak Bill Clinton de wereld toe om een historische doorbraak bekend te maken: voor het eerst was het menselijk genoom uitgelezen. Sindsdien heeft dit vakgebied grote sprongen gemaakt.

Genetica gaat vaak over de invloed van genen op een individu. Krause en Trappe laten zien dat DNA ook een verhaal vertelt over de hele mensheid. Hun focus ligt op hoe migratiestromen liepen, welke bevolkingsgroepen van elkaar afstammen en hoe historische gebeurtenissen onze genetische variatie beïnvloedden.

Het boek schetst een fascinerend beeld van de prehistorie. Doordat het inmiddels mogelijk is om uit tienduizenden jaren oude fossielen een DNA-profiel te reconstrueren, komt er nu een schat aan informatie vrij over een tijdperk waar verder nauwelijks bronnen van zijn. Dat onthult een wereld waarin verschillende menssoorten tienduizenden jaren naast elkaar leefden, en daarbij zowel gezamenlijk nageslacht verwekten als elkaar uitmoordden.

Je zou inmiddels een kleine bibliotheek kunnen vullen met boeken die de volledige geschiedenis vanuit een bepaald perspectief vertellen. Wie thuis is in dit big history-genre zal dan ook enige overlap bespeuren met eerdere werken. Naarmate de tijd vordert en de beschavingen complexer worden, en we meer weten via andere historische bronnen, neemt de toegevoegde waarde van het DNA-perspectief bovendien steeds verder af.

Toch vertelt De reis van de mensheid een mooi verhaal over de evolutie van de mens – een verhaal dat begon als aftakking van de Homo erectus, en eindigt bij een soort die in staat is een overkoepelend verhaal te reconstrueren aan de hand van oeroud genetisch materiaal.