Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Stijn Sieckelinck, lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam.

‘Het grootste inzicht van mijn carrière was geen plotseling eurekamoment. En ik lag ook niet in bad om vervolgens naakt door de straten te rennen, zoals Archimedes dat ooit deed. Het was meer een lang proces van lezen, observeren en vooral participeren in de praktijk.

Dat behoeft wellicht enige uitleg. Ik ben opgeleid in België, bij de KU Leuven, de meest prestigieuze universiteit van Vlaanderen. Als sociaal wetenschapper leerde ik vooral over de samenleving en over hoe mensen zich gedroegen. In mijn geval ging het dan om jongeren en opvoeders. Het ging eigenlijk nooit over hoe de processen er van binnen uitzagen, of hoe de interacties tot stand kwamen. We leerden om data te verzamelen, maar waren eigenlijk nauwelijks geïnteresseerd in wat we daarvoor in de plaats brachten.

Vogelpoep en glitterpruik
LEES OOK

Vogelpoep en glitterpruik

Elk jaar is het raak: ergens in februari verschijnt er een ...

Voor mij is het steeds duidelijker geworden dat wij wetenschappers, juist bij de jeugdvraagstukken, niet altijd de grootste experts zijn. Als je samen kan optrekken, dan heb je een veel krachtigere basis, merk ik in de praktijk. Jongerenwerkers zien veel interessantere dingen, die je als wetenschapper nooit van achter je schrijftafel hebt kunnen zien. En jongeren kunnen zaken aandragen waar jezelf nooit aan hebt gedacht.

Mijn conclusie is uiteindelijk dat je als sociaal wetenschapper eigenlijk heel beperkt – of noem het eenzaam, arrogant, irrelevant – bent als je geen gebruikmaakt van de inzichten die in de alledaagse praktijk opborrelen. Daarom benader ik jongeren, docenten en maatschappelijk werkers als experts, in plaats van dat ik mezelf boven hen opstel.

Dit model heeft een aantal bonussen. Studenten worden actief betrokken bij onderzoek, waardoor ze kennismaken met de praktijk. Jongerenwerkers geven aan dat ze hun werk beter gaan begrijpen. En als wetenschapper zie ik dat deze win-winsituatie leidt tot betere inzichten die de doelgroep vooruit kunnen helpen. Woningnood, klimaat, of onze omgang met de coronacrisis. We hebben de input van jongeren nodig voor een vitale samenleving. En laten we daarbij ook het ongemakkelijke geluid opvangen.’