Het decor van een goed toneelstuk, de drummer van een band of de boterham onder een dikke laag hagelslag: dat is de aarde. Je waardeert de aanwezigheid ervan, erkent de onmisbaarheid zelfs, maar de meeste aandacht gaat uit naar de hoofdrolspelers, de zanger of de chocoladekorrels.

Misschien is dat waarom er jaarlijks veel minder mensen aardwetenschappen dan biologie of psychologie gaan studeren – de levende natuur, daar lijkt het om te draaien. De levenloze natuur speelt slechts een bijrol.

Sinds de dag dat ik begon te studeren heb ik moeten uitleggen wat mijn vakgebied inhoudt. Een kort antwoord is altijd lastig te geven – aardwetenschappers worden gefascineerd door de aarde op zijn breedst: van oeroude stenen tot vluchtig voorbijdrijvende wolken.

‘Er is heel veel mis  met de p-waarde’
LEES OOK

‘Er is heel veel mis met de p-waarde’

De p-waarde is tegenintuïtief en wordt vaak onjuist gebruikt, stelt wiskundige Rianne de Heide. We moeten naar een alternatief.

Soms stellen mensen een tweede vraag: ‘Maar in Nederland is zulk onderzoek toch helemaal niet interessant?’Als aardwetenschapper in Nederland is het wat nabije natuurfenomenen betreft inderdaad enigszins behelpen. Goed, we hebben een eigen geologische breuk in Limburg, die zo’n vijftien jaar geleden wel eens voor een aardbevinkje heeft gezorgd. En ergens onder de Waddenzee ligt een 152 miljoen jaar oude, uitgebluste vulkaan. Maar hoe je het ook wendt of keert: onze poldergeologie is niet al te spectaculair.
Toch zijn de aardwetenschappen bezig aan een opmars in Nederland – niet in de laatste plaats dankzij de klimaatverandering. Stijgende zeespiegels, smeltend permafrost, veranderende oceaanstroming: de aandacht voor levenloze natuur beleeft een opleving.

Ook de media helpen mee. Via internet en televisie halen we natuurgeweld binnen een mum van tijd naar onze huiskamer, of het nu om een tsunami in Thailand gaat of een aardbeving op Haïti. Op Wikipedia en Google kan iedere geïnteresseerde hapklare brokken geologische achtergrondinformatie krijgen.

Zo komt het dat ik me de laatste weken opeens omringd weet door massa’s amateurvulkanologen.

Toen ik mijn nichtje wilde uitleggen hoe een vulkaan werkt door het trucje met de colafles – flink schudden en vervolgens de dop eraf halen om je eigen vulkaanuitbarsting te creëren– keek ze me geringschattend aan. ‘Ja, dat weet ik al hoor. Op tv gezien.’

Vrienden keuvelen wat over spleetvulkanen, spreken de naam Eyjafjallajökull feilloos uit, merken terloops op dat het IJslands is voor eilandberggletsjer en dreunen tot slot moeiteloos een lijst met de meest gevaarlijke vulkanen ter wereld op. En dan vraag ik me af of ik me in plaats van gletsjers toch in vulkanen had moeten specialiseren. Te meer omdat die gletsjers toch alleen maar smelten en daarbij onderliggende sluimerende vulkanen kunnen wekken, doordat de druk op de magmakamer minder wordt – maar dat had u vast al ergens gelezen…

Langzaam maar zeker is de aarde bezig van haar bijrol een hoofdrol te maken. Het levenloze komt tot leven en neemt met een enkele uitbarsting het luchtruim weer van ons over. Televisiebeelden tonen statige, donkergrijze aswolken en imposante lavastromen. Tot het achtuurjournaal begint en op de duizenden gestrande reizigers op Schiphol wordt ingezoomd. De natuur wordt weer eens het decor van een menselijk probleem.