Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Marcel Levi, voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.

‘Het was ergens aan het begin van het millennium, ik was hoofd van de Interne Geneeskunde bij het AMC in Amsterdam, en deed ook onderzoek naar bloedstolling onder meer bij patiënten met bloedingen of juist stolsels in hun bloedvaten.

Dat combineerde ik onder meer met patiëntenzorg en onderwijs, en het leuke is dat eigenlijk alles aan elkaar gerelateerd is. Patiënten vormen een inspiratiebron voor ideeën die je kunt gebruiken in het onderzoek. Daarnaast heb je ze nodig om onderwijs te geven, en er is ook altijd koppeling tussen onderwijs en onderzoek. 

Kunnen ­gedachten de bron zijn van fysieke klachten?
LEES OOK

Kunnen ­gedachten de bron zijn van fysieke klachten?

Sebastiaan van de Water zocht uit hoe wetenschappers het nocebo-effect proberen te begrijpen en onder de duim proberen te houden.

Hemofiliepatiënten zijn altijd jongens: het is een aangeboren ziekte, waarbij je een foutje hebt in je genetische materiaal, waardoor je een stollingsfactor mist. Je bloed stolt niet. Als je je snijdt, of als je een ongeluk krijgt, blijft het maar bloeden en houdt het niet op. Met alle gevolgen van dien, soms tot doodbloeden aan toe.

Marcel Levi

In die periode kwam er een nieuwe synthetische stollings-factor op de markt, en dat middel werkte geweldig. Als je dat aan een bloedende hemofiliepatiënt gaf, had je razendsnel goed resultaat.

Mijn grootste moment van inzicht beleefde ik op de intensive care, waar een patiënt -geen hemofiliepatiënt- een grote hartoperatie had ondergaan, en maar niet ophield met bloeden. We probeerden alles, stuurden hem drie keer terug naar de operatiekamer, maar hij dreigde te sterven aan niet te stelpen bloedverlies.

Toen zei ik: dat nieuwe middel, laten we dat proberen. Binnen vijf minuten was het probleem onder controle. Daar op de IC kon niemand het eigenlijk geloven en ik ook niet, maar het werkte echt.

Omdat dit slechts één patiënt betrof, n=1 zeggen we in de wetenschap, hebben we het vervolgens uitgetest in een klinische trial met een controlegroep, en het bleek wederom te werken.

Toen ik na de publicatie van deze resultaten in de avond op mijn racefiets naar huis ging, was ik best wel trots. Niet alleen omdat we samen een mooi wetenschappelijk resultaat hadden bereikt, ook omdat het nuttig is voor de patiënt, en wellicht hebben we hier mensenlevens mee gered.’