Washington DC (VS) – De inbouw van radioactief koolstof schommelde bijna 45.000 jaar geleden zeer sterk. De dateringstechniek met koolstof-14 verdient daarom een nauwgezette herziening.


Amerikaanse en Britse onderzoekers onderzochten hoeveel koolstof-14 zich bevindt in stalagmieten uit de laatste ijstijd. Daarbij stuitten ze op uiteenlopende waarden. In het tijdschrift Science publiceren ze op 10 mei hun resultaten.
Koolstof-14 ontstaat in de atmosfeer als kosmische straling stikstofatomen treft. Bij een kernreactie verandert een stikstofatoom dan in het radioactieve koolstof-14. Het percentage koolstof-14 dat een levend wezen in zijn weefsels opneemt, hangt af van de hoeveelheid daarvan in de atmosfeer. Nadat een organisme sterft, zal door het natuurlijke verval van het radioactieve element de hoeveelheid daarvan dalen. Na 5700 jaar is de helft van het koolstof-14 vervallen, en nog eens 5700 jaar later driekwart. De resterende C14-activiteit vormt een goede maat voor de leeftijd van het materiaal.
Koolstof uit de atmosfeer (veelal CO2) komt niet alleen terecht in levende wezens, maar in de vorm van calciumcarbonaat ook in stalactieten en stalagmieten, de fraaie hangende en staande kolommen in druipsteengrotten. Net zoals hout hebben ook stalactieten en stalagmieten duidelijke jaarringen, omdat de hoeveelheid neergeslagen calciumcarbonaat wisselt met de seizoenen.

Als de hoeveelheid koolstof-14 in de atmosfeer wisselt, zal dat invloed hebben op de gemeten leeftijd. Onderzoekers zullen dan bij hun metingen een aangepaste ijklijn moeten gebruiken. Voor de variaties van koolstof-14 in de atmosfeer geven de Amerikaanse en Britse onderzoekers drie verklaringen. De sterkte van het elektromagneetveld van de Zon kan verschillen, het aardmagneetveld kan veranderen van sterkte en er kunnen veranderingen optreden in de dynamiek van de koolstofcyclus. Met modellen van de koolstofcyclus ging J. Warren Beck met zijn collega's deze opties na. Mogelijke variaties in de eerste twee factoren – elektromagnetisch veld van de Zon en aardmagneetveld – zijn te zwak om de gevonden veranderingen te veroorzaken. Daarom, zo stellen ze, moeten er in de laatste ijstijd ook forse veranderingen in de koolstofcyclus zijn opgetreden.

Erick Vermeulen