Bij hoefdieren hebben de meest innovatieve individuen het minste contact met hun sociale groep. Dat blijkt uit een studie naar dertien soorten, waaronder paarden, schapen, herten en lama’s.

Schapen, kamelen, geiten, gazellen en andere hoefdieren zijn beter in het bedenken van oplossingen voor problemen wanneer ze minder geïntegreerd zijn in sociale groepen. Dat komt wellicht doordat hun meer individuele bestaan ze dwingt om voedsel, onderdak en andere behoeften te vinden zonder hulp van de groep. Dit wakkert innovatie aan, stelt bioloog Federica Amici van de Universiteit van Leipzig in Duitsland, die het verschijnsel met haar team ontdekte.

‘Als je niet goed geïntegreerd bent in je sociale groep, kun je er niet op rekenen dat vrienden je steun bieden of middelen met je delen. Je moet dan veel meer op jezelf kunnen vertrouwen’, zegt ze. ‘Interessant genoeg blijken probleemoplossende vaardigheden een behoorlijk goed alternatief voor sociale vaardigheden.’

Chemicus Sijbren Otto wil in het lab leven maken uit dode chemische soep, en is al aardig op weg
LEES OOK

Chemicus Sijbren Otto wil in het lab leven maken uit dode chemische soep, en is al aardig op weg

Chemicus Sijbren Otto is met een mirakelstuk bezig: hij probeert in zijn Groningse lab leven te kweken uit een levenloze, chemische soep. Onlangs ontv ...

Afgedekte bekers

Amici en haar collega’s wilden weten hoe sociale groepen het innovatievermogen van individuele dieren beïnvloeden. Ze concentreerden zich op hoefdieren, omdat die in zeer uiteenlopende sociale groepsstructuren leven en er zowel wilde als gedomesticeerde soorten zijn.

Het team werkte met 111 hoefdieren van dertien soorten, die allemaal in dierentuinen in Spanje, Frankrijk en Duitsland leefden. Daartussen zaten zestien geiten, dertien dorcasgazellen, negen schapen, zes impala’s, zes giraffen en vier lama’s.

Gedurende verschillende dagen observeerden de onderzoekers elk dier om de 15 minuten. Zo bepaalden ze zijn rang in de sociale hiërarchie van de groep en zijn integratie in de groep. Ze noteerden ook in hoeverre elk dier bang was voor nieuwe voorwerpen, een verschijnsel dat bekendstaat als neofobie. Dat deden ze door een kleurrijke plastic emmer of schaal naast hun gebruikelijke voedsel te plaatsen.

Vervolgens zette het team afgedekte bekers in het verblijf van de dieren. Die bekers waren gevuld met voedsel dat het dier bijzonder lekker vindt, zoals wortels of luzerne. Ondertussen registreerden videocamera’s het gedrag van de dieren, zodat er geen mensen bij aanwezig hoefden te zijn.

Mensen

Bij elke soort slaagden de minder sociaal geïntegreerde en minder neofobe individuen er het beste in de bekers te openen. Omdat deze dieren buiten de groep worden gehouden, zijn ze mogelijk meer gemotiveerd om zelf andere manieren te vinden waarmee ze aan voedsel en andere hulpbronnen komen, zegt Amici.

dorcasgazelle
Een dorcasgazelle slaagt erin de beker met voedsel te openen. Beeld: Caicoya et al. (2023)

Een andere mogelijkheid is dat deze individuen niet per se verstoten zijn, maar er zelf voor hebben gekozen alleen te leven, zegt gedragsbioloog Martine Hausberger van de Universiteit van Rennes in Frankrijk. ‘Dit zijn wellicht meer autonome individuen, die minder behoefte hebben aan contact met hun groep omdat ze dingen zelf uitzoeken’, zegt ze.

Het is nog onduidelijk of de bevindingen ook gelden voor mensen en andere soorten. ‘Het is verleidelijk om een parallel te zien’, zegt Amici. ‘Mensen met een hoog probleemoplossend vermogen zijn misschien ook niet de meest sociaal vaardige personen.’

Przewalskipaarden

Van de dertien soorten waren przewalskipaarden het snelst in het oplossen van het probleem. Deze wilde paarden, vooral bekend van het Groot Dictee der Nederlandse Taal, openden de bekers in gemiddeld 6 seconden. Mhorrgazellen waren het langzaamst: die hadden meer dan 5 minuten nodig om de taak te volbrengen. In het algemeen waren de meer gedomesticeerde soorten – zoals geiten, schapen en kamelen – bereidwilliger om de puzzel op te lossen. Ze hadden echter niet altijd meer succes, zegt Amici.

Het lage aantal dieren per soort maakt het wel moeilijk om betrouwbare conclusies te trekken over verschillen tussen de soorten, zegt Hausberger.