Onderzoeken van eerder dit jaar beweerden dat de uitgestorven mensachtige Homo naledi zijn doden begroef en rotskunst maakte. Andere onderzoekers zeggen nu dat daar geen bewijs voor is.

De veel gepubliceerde bewering dat Homo naledi, een vroegere mensensoort met een klein brein, zijn overledenen begroef en rotskunst maakte, is volgens een groep onderzoekers volledig ongegrond. ‘Er is totaal geen bewijs voor’, zegt archeoloog en antropoloog Michael Petraglia van de Griffith-universiteit in Australië.

De onderzoekers achter de oorspronkelijke bewering zeggen echter dat ze druk bezig zijn om meer bewijs te verzamelen. Ze stellen ook dat hun onderzoek verstrikt is geraakt in een breder debat over hoe wetenschappelijke resultaten gepubliceerd en bekritiseerd moeten worden.

We zijn niet verslaafd aan  onze telefoons en hebben  geen ‘digitale detox’ nodig
LEES OOK

We zijn niet verslaafd aan onze telefoons en hebben geen ‘digitale detox’ nodig

Onszelf beschrijven als verslaafd aan onze telefoon werkt contraproductief, betoogt psycholoog Pete Etchells.

Verrassend slim?

De controverse draait om de uitgestorven mensachtige Homo naledi. Deze soort werd in 2015 voor het eerst beschreven door een groep onderzoekers onder leiding van paleoantropoloog Lee Berger van de Universiteit van de Witwatersrand in Zuid-Afrika. Ze hadden honderden botten gevonden in het grottenstelsel Rising Star in Zuid-Afrika, dat moeilijk toegankelijk is vanwege de smalle doorgangen.

H. naledi leefde ongeveer 250.000 jaar geleden. Dat maakt hem een tijdgenoot van onze soort, de Homo sapiens, en van andere recente mensensoorten met grote hersenen, zoals de neanderthalers. H. naledi had echter een klein brein, typerend voor veel vroegere mensachtigen.

Desondanks stelde Bergers team dat H. naledi vuur gebruikte als lichtbron om de weg te kunnen vinden in de pikdonkere grotten. Ook zou een individu van de soort een kinderschedel hebben neergelegd op een onbegaanbare richel – mogelijk als onderdeel van een begrafenisritueel.

Kritiek

In juni publiceerde Bergers team drie artikelen, eerst op de voorpublicatiewebsite bioRxiv en een paar dagen later in het wetenschappelijk tijdschrift eLife. In deze artikelen en een bijbehorende persconferentie vertelden de onderzoekers dat ze bewijs hadden dat H. nadeli lichamen begroef en daarbij gravures kerfde in rotswanden.

Dit was verrassend, omdat tot nu toe werd gedacht dat mensachtigen met een klein brein, zoals H. naledi, niet in staat waren tot zulk symbolisch en ritueel gedrag. Veel paleoantropologen waren dan ook publiekelijk sceptisch over deze bevindingen.

‘Er is onvoldoende bewijs voor dat ze lichamen begroeven in een opzettelijke grafkuil’, zegt Petraglia. De botten kunnen zich ook op natuurlijke wijze opgehoopt hebben. Hij en zijn collega’s hebben nu een artikel gepubliceerd waarin ze kritiek uiten op de beweringen van Bergers team. Hierin beargumenteren ze ook dat de vermeende gravures het resultaat kunnen zijn van natuurlijke erosieprocessen.

Vermeende rotstekeningen van Homo naledi. Beeld: Berger et al.

Transparant

De controverse gaat deels over de manier waarop Berger en zijn team het onderzoek publiceerden. Gewoonlijk sturen wetenschappelijke tijdschriften de artikelen naar andere, onafhankelijke wetenschappers die vertrouwelijk commentaar leveren op het werk. Het tijdschrift publiceert alleen de onderzoeken waarvan deze zogeheten peer reviews positief zijn. eLife pioniert echter met een alternatief model. Dit tijdschrift publiceert de onderzoeken direct en geeft de peer reviews tegelijkertijd vrij.

‘Het beoordelingsproces van eLife is volledig transparant’, zegt paleoantropoloog John Hawks van de Universiteit van Wisconsin-Madison in de Verenigde Staten, een van de auteurs van Bergers artikelen in juni. Hij stelt dat de vertrouwelijkheid van het traditionele beoordelingsproces ruimte laat voor manipulatie.

Negatieve beoordelingen

In het geval van deze drie artikelen, waren de reviews van eLife sterk negatief. De wetenschappers die het onderzoek beoordeelden, beschreven het als ‘onvolledig’ en ‘ondermaats’. Volgens hen was het bewijs onvoldoende om de beweringen te ondersteunen.

Petraglia wil dat het team de voorpublicaties intrekt en meer mensen bij het onderzoek betrekt. ‘Ik raad aan om een sterk, multidisciplinair wetenschappelijk team samen te stellen met geologen, stratigrafici, geochronologen, biologische antropologen die begravingen bestuderen, en rotskunstdeskundigen’, zegt hij. Hij wil ‘een strategie voor goed wetenschappelijk onderzoek’ zien.

Hawks zegt dat het team eraan werkt om de bezwaren van de beoordelaars weg te nemen. Zij willen onder andere aanvullende gegevens leveren. Ook zullen ze wijzen op eerdere vondsten die het idee van begravingen ondersteunen. ‘Ik kan je vertellen dat de kritiek die we hebben gekregen ervoor zal zorgen dat de uiteindelijke artikelen veel sterker en beter zullen zijn’, zegt hij. ‘Dat is de manier waarop het wetenschappelijke beoordelingsproces hoort te werken. Ik denk niet dat het nu anders is dan anders, behalve dat het publiek mee kan kijken.’

Documentaire

Een ander struikelblok is dat de H. naledi-onderzoekers toestonden dat filmmakers hen volgden terwijl ze de grotten verkenden. Het resultaat was de Netflixdocumentaire Unknown: Cave of Bones, die in juli uitkwam. Hierin komen de beweringen over de begravingen en rotskunsten duidelijk naar voren. Volgens Petraglia was dit ‘voorbarig en onverantwoord’, omdat vakgenoten het werk nog niet beoordeeld hadden.

‘Mensen zouden ervan op de hoogte moeten zijn dat wetenschappers geen redactionele controle hebben over documentaires’, zegt Hawks. Volgens hem is het allemaal deel van hun pogingen om transparant te zijn. ‘In dit geval konden we camera’s en journalisten meenemen bij ons werk. En toevallig hebben we een aantal interessante ontdekkingen gedaan.’

Hawks en zijn collega’s waren uitgenodigd om te reageren op Petraglia’s artikel, maar pas toen het gecontroleerd was door andere wetenschappers en op het punt stond gepubliceerd te worden. Ze hebben hun reactie opgesteld, maar die is nog niet beoordeeld door vakgenoten. Daarom heeft het tijdschrift hen gevraagd om het niet met New Scientist te delen.