Rijswijk (NL) – De wijzigingen in de bestrijdingsmiddelenwet krijgen van vele kanten kritiek. Ir Leo Joosten van de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland (VEWIN) vreest dat door de nieuwe wet meer bestrijdingsmiddelen in het water belanden en voor drinkwaterwinning een extra voorzuivering nodig zal zijn.


Op 5 september nam de Tweede Kamer een wijziging in de bestrijdingsmiddelenwet aan. Die wijziging maakt blijvend gebruik mogelijk van ‘onmisbare’ middelen die op termijn verboden zouden worden en geeft de ruimte voor hernieuwde inzet van verboden gewasbeschermingsmiddelen (zie Bestrijdingsmiddelenwet aangepast). Het criterium voor het uitspoelen van een bestrijdingsmiddel naar het grondwater is voor de toelating van een onmisbaar gewasbeschermingsmiddel versoepeld van 0,1 naar 1 microgram per liter. Dit betekent dat grotere hoeveelheden bestrijdingsmiddel terechtkomen in het water waar de waterzuiveringbedrijven het drinkwater uit winnen. Notoire gewasbeschermingsmiddelen die in het water belanden zijn simazin en propachloor. Deze stoffen spoelen uit naar het grondwater en zijn biologisch slecht afbreekbaar.
De problemen bij de waterzuiveringbedrijven hangen af van de manier van winning. Bij directe winning uit het oppervlaktewater, zoals in Rotterdam, is de zuivering al zo uitgebreid dat geen extra voorzuivering noodzakelijk is. Bij de indirecte winning uit oppervlaktewater, zoals in de duinen, is wel een extra voorzuivering nodig. Dit brengt extra kosten met zich mee. Alleen al het bouwen van een voorzuiveringsinstallatie kost ruim 60 miljoen gulden. Bij de waterwinning uit het grondwater merken we de effecten van ons huidige bestrijdingsmiddelengebruik pas over tien tot twintig jaar. Daar is sprake van een vertragingseffect: de bestrijdingsmiddelen hopen zich op in het grondwater. We zitten nu met de erfenis van twintig jaar geleden. Veel van ons drinkwater putten we uit grondwaterbassins.
“De extra zuiveringen brengen een hoop kosten met zich mee en dat wordt doorberekend aan de consument. In dit geval betaalt de vervuiler dus niet, maar is de consument de dupe van ons landbouwbeleid”, meent Joosten. “Als middelen écht onmisbaar zijn, hebben we daar begrip voor. Maar door de nieuwe wet kunnen meer middelen onmisbaar worden verklaard, waardoor de stimulans om naar alternatieven te zoeken vermindert. Bij alternatieven denkt men vaak aan nieuwe middelen die de industrie moet ontwikkelen, maar je kan ook denken aan een preventieve manier van telen. Een methode om minder onkruid te hoeven bestrijden is om de oogstmachine af te spoelen voor hij op een volgend perceel wordt gebruikt. Hierdoor voorkom je dat onkruidzaden over het hele terrein worden verspreid. Ook regelmatig teeltwisselen kan een uitkomst bieden. Een tussenweg, als je toch moet spuiten, is door een spuitvrije zone van drie meter aan te houden. Door de slootkanten niet te bespuiten, vermijd je dat de bestrijdingsmiddelen direct in het water terechtkomen. Op deze manier houd je de concentratie bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater beperkt.”
De nieuwe wet gaat pas van kracht als de Eerste Kamer instemt met de veranderingen. Dinsdag 10 oktober vindt het voorbereidend onderzoek plaats door de Eerste-Kamercommissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Mocht de Eerste Kamer de wet uiteindelijk aannemen, dan is de strijd nog niet gestreden. Joosten: “We zijn het juridisch traject al aan het verkennen.”

Irene Husmann