Yerseke/Groningen (NL) – Elke zomer storten hongerige diertjes zoals de slijkgarnaal zich op de beschermende laag die kiezelalgen op kustplaten hebben afgezet. Golven, stroming en getij krijgen daardoor weer vat op de zeebodem en sterke erosie is het gevolg.


Kleine (zee)bodemdieren doen de biologische kustbescherming teniet, zo blijkt uit het promotieonderzoek van Eric de Deckere. Deze natuurlijke bescherming ontstaat doordat diatomeeën of kiezelalgen in het voorjaar massaal op slikplaten voor de kust groeien. De diatomeeënmatten kitten het bovenste laagje van de platen vast met (s)lijm en vangen zelfs nieuwe bodemdeeltjes in. Ze beschermen de verder kale plaat zo tegen erosie. Slik- en zandplaten kunnen schadelijke harde golfslag en stroming opvangen voor die bij de kust komt.
Het versterkende mat-effect is helaas maar tijdelijk, bewijst De Deckere. Hij onderzocht het slik van de Westerschelde, de Dollard en vergelijkbare estuaria in Frankrijk en Engeland. Tegen de zomer maken kleine hongerige grazers zoals aaltjes en slijkgarnalen korte metten met de algenlaag. Daarnaast graven ze holen waardoor sedimentdeeltjes vrijkomen en het water troebel wordt. Een derde effect waarmee deze kleine dieren de sterkte van de bodem ondergraven, is het verruwen van het oppervlak: wervelstroompjes (turbulentie) nemen toe en de bodem 'slijt' meer. “Slijtgarnaal zou een betere naam voor de slijkgarnaal zijn”, vertelt De Deckere. Hij trof in de zomer in de Dollard meer dan honderdduizend slijkgarnalen per vierkante meter aan. De diverse bodemdieren van hooguit een centimeter groot hebben al met al een aanzienlijke invloed op de kust. De Deckere: “Het belang van biologische processen voor zeebodemsterkte neemt toe naarmate je op een kleinere schaal kijkt, in meters of in maanden.”
De Deckere voerde zijn onderzoek, met subsidie van NWO en de EU, uit bij het Nederlands Instituut voor Ecologisch Onderzoek en promoveert 14 februari aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Erick Vermeulen