Sommige vleermuizen kunnen minder goed jagen in de warmte. Dat blijkt uit het onderzoek van bioloog Holger Goerlitz van het Max Planck Instituut voor Ornithologie in Seewiesen, Duitsland en zijn collega’s naar de invloed van klimaatverandering op echolocatie. Met behulp van klimaatmodellen om te bepaalden ze hoe de opwarming van de aarde effect heeft op de roep van vleermuizen.

De laatvlieger profiteert van een warmer klimaat met tonen van zo'n 28 kilohertz. Bron: Wikimedia Commons / Mnolf
De laatvlieger profiteert van een warmer klimaat.
Bron: Wikimedia Commons / Mnolf

Vleermuizen jagen op hun prooi door hoge tonen uit te zenden en te luisteren naar de echo daarvan. Hogere temperaturen zullen, afhankelijk van de toon, invloed hebben op de reikwijdte en sterkte van de terugkerende echo. Dat betekent dat sommige vleermuizen die gebruik maken van lage frequentietonen verder kunnen horen. Maar over het algemeen zullen de meeste vleermuizen bij stijgende temperaturen ‘dover’ worden en steeds minder goed kunnen jagen.

Het probleem is, volgens Goerlitz, dat zelfs de kleinste veranderingen in het vermogen om prooien te vangen, ervoor kan zorgen dat sommige vleermuissoorten een groot nadeel hebben ten opzichte van andere roofdieren. Vleermuizen kunnen zich wel al deels aanpassen aan veranderende temperaturen, aangezien ze gedurende de dag en de seizoenen ook te maken hebben met temperatuurswisselingen. Maar de beesten hebben slechts een zeer beperkt frequentiegebied waarin ze van toonhoogte kunnen verschillen en kunnen hun roep daardoor niet zoveel aanpassen.

‘De mooiste dingen ontdek je door er niet specifiek naar te zoeken’
LEES OOK

‘De mooiste dingen ontdek je door er niet specifiek naar te zoeken’

Medisch bioloog Yvette van Kooyk wil het immuunsysteem leren kankercellen aan te vallen door hun suikerjas-vermomming weg te knippen.

Kate Barlow van het Britse Bat Conservation Trust, geeft aan dat natuurbeschermers wel hebben nagedacht over de gevolgen van klimaatverandering voor vleermuizen. Denk daarbij aan temperatuurverschillen, de beschikbaarheid van prooien, en zelfs de invloed op de winterslaap en voortplanting. ‘Warmere, natte winters bleken bijvoorbeeld wel goed te zijn voor de hoefijzerneuzen. Maar dit bijkomende probleem van de opwarming van de aarde maakt de kwestie nog moeilijker’, zegt Barlow.