Wageningen (NL) – Diverse riviervissen gedijen goed dankzij de maatregelen die het overstromingsgevaar langs de grote Nederlandse rivieren moeten beperken.


Na de overstromingen begin jaren negentig zijn diverse nevengeulen in rivieren aangelegd. Rob Grift ontdekte tijdens zijn promotieonderzoek aan Wageningen Universiteit hoe stroomminnende vissen daar profijt van hebben. Sommige groeien er op, andere paaien zelfs in de geulen.
In de jaren zestig hadden barbeel, kopvoorn, serpeling, winde en riviergrondel het moeilijk in de Rijn en de Waal. De waterkwaliteit nam af, en door de inrichting van de rivieroevers ontbrak het aan een goede leefomgeving. Andere soorten stellen weinig eisen, zoals brasem en blankvoorn, en doen het sinds de jaren zeventig goed. Inmiddels neemt de diversiteit van de riviervissen weer toe. De recent aangelegde nevengeulen in de rivieren dragen daar sterk aan bij. Die geulen moeten de afvoercapaciteit vergroten, maar dienen ook als kinderkamer voor vissen.
Grift ontdekte dat de winde en de riviergrondel zelfs eitjes leggen in de geulen. Barbeel, kopvoorn en serpeling hebben grindbanken nodig voor het paaien, zoals die stroomopwaarts in Duitsland voorkomen. Hun broed stroomt vervolgens met de rivier mee en kan in de nieuwe leefgebieden verder opgroeien.
Voor een verdere ontwikkeling van een gezonde vispopulatie in de grote rivieren, moeten nog meer nevengeulen in de uiterwaarden worden aangelegd, stelt Grift. Daarnaast ziet hij graag dat de interactie tussen de rivier en de uiterwaarden wordt hersteld, zodat de uiterwaarden vaker overstromen.

Erick Vermeulen