Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Erik van Sebille, hoogleraar oceanografie aan de Universiteit Utrecht.

‘Ik ben ooit metrologie gaan studeren omdat ik weerman wilde worden. Het leek me geweldig als een soort nieuwe Erwin Kroll elke dag aan het einde van het journaal de weersverwachting te delen. Het liep anders. Als oceanograaf bestudeer ik oceaanstromingen en hoe deze materialen transporteren. Ik kijk hoe zaken als warmte, CO2, plankton, zeewier en natuurlijk plastic van de ene naar de andere kant van oceaan worden getransporteerd.

Zeventig procent van de aardbol bestaat uit oceaan. De oceaan is niet alleen heel groot, maar ook heel belangrijk. Zo’n 95 procent van alle extra warmte die door klimaatverandering is ontstaan is in de oceanen gaan zitten. Ook is een vierde van de extra CO2 de oceaan ingegaan. En er is ontzettend veel plastic afval in verdwenen.

Hoe gevaarlijk zijn supervulkanen?
LEES OOK

Hoe gevaarlijk zijn supervulkanen?

In het verleden stortten zogeheten supervulkanen de aarde meermaals in een desastreuze ‘vulkanische winter’. Gaat dat opnieuw gebeuren?

Mijn grootste moment van inzicht is hieraan gerelateerd. Ik kwam erachter dat de ‘plasticsoep’ helemaal niet bestaat. Sommige mensen denken dat er hele eilanden van plastic bestaan. Dat is niet zo.

Om te meten hoeveel plastic er in het water zit, varen schepen ongeveer twee kilometer door de oceaan met een net achter zich, met gaatjes van driehonderd micrometer. Zo wordt het plastic opgevist en kan je het aantal stukjes per vierkante kilometer berekenen. Bij een doorsneemeting vinden we vaak een miljoen stukjes.

Eerst dacht ik dat het een groot getal was, maar maanden later kwam ik erachter dat het eigenlijk heel erg meevalt. Er zitten een miljoen vierkante meter in een vierkante kilometer. Het gaat dus over één stukje microplastic per vierkante meter. Toen zag ik het licht: je moet niet praten over plasticsoep maar over plasticbouillon.

Dit was zo’n belangrijke realisatie. Daardoor ben ik op een andere manier gaan nadenken wat nou precies het probleem is. Het gaat niet zozeer om de hoeveelheid plastic, maar om de interactie met het zeeleven. Met de vissen, de planten, het koraal en het plankton. Daar ligt nu onze grote zorg.’