Wat is paniek, en wat is het ook vooral niet? Koen Schruers, psychiater en hoogleraar aan de Universiteit Maastricht legt uit in Een dokter spreekt: Paniek en hoe het aan te pakken. ‘Bij paniek komt het gevaar van binnen in het lichaam.’

Het ene moment is er niets aan de hand, het andere moment voel je plots en razendsnel een rits lichamelijke klachten opkomen. Je hart slaat op hol, het zweet breekt je uit en je longen lijken wel in inhoud te zijn geslonken. Tel daar nog eens klachten bij op als misselijkheid, rillingen en een droge mond en je krijgt een goed beeld van wat iemand met een paniekaanval overkomt.

Dit alles gaat gepaard met het gevoel alsof je de controle verliest, gek wordt of zelfs doodgaat. De klachten komen binnen een minuut op, houden ongeveer een kwartier aan en ebben dan langzaam weg.

Kunnen fagen helpen in de strijd tegen antibioticaresistentie?
LEES OOK

Kunnen fagen helpen in de strijd tegen antibioticaresistentie?

Faagtherapie kan de toegenomen antibioticaresistentie het hoofd bieden. Deze kleine virussen kunnen specifieke bacteriën doden.

Een aanleiding is er niet, zegt Koen Schruers. ‘Dat is het vreemde ervan en ook heel typerend voor paniekaanvallen. Je kan rustig voor de tv zitten of zelfs in een nachtmerrieloze slaap zijn en plots overvallen worden.’

Paniekaanval paniekstoornis

Daarom hanteert Schruers een andere definitie van paniek dan hoe men er in de volksmond over praat. ‘Mensen hebben het al snel over paniek als ze bijvoorbeeld bang zijn voor een naderend examen. In dat geval spreek ik van angst, een reactie op een onaangename of bedreigende toestand die relatief ver weg is, in de tijd of in de ruimte. Bij paniek komt het gevaar echt van binnen in het lichaam.’

Ongeveer een op de vier mensen heeft weleens een paniekaanval gehad. 3 tot 4 procent van de bevolking heeft daadwerkelijk een paniekstoornis. Schruers: ‘Van een paniekstoornis spreken we zodra de paniekaanvallen invloed beginnen te hebben op het dagelijks leven. Mensen met een paniekstoornis hebben meerdere aanvallen gehad en zijn zo bang voor het krijgen van nog zo’n aanval, dat ze vermijdingsgedrag gaan vertonen.’

‘Sommigen hebben relatief milde klachten, waarbij ze nog wel het huis uit gaan maar dan alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals het op zak hebben van een telefoon of een strip pillen. Maar het kan ook extreme vormen aannemen.’

Heeft u een voorbeeld?

‘Onlangs sprak ik een student uit de Randstad. Hij had al meer dan een jaar ernstige paniekklachten. Hij was zo bang voor het krijgen van paniekaanvallen dat hij niet meer naar de les en niet meer op stap met zijn vrienden durfde te gaan.

‘Zijn wereld werd steeds kleiner en hij raakte daardoor ook depressief. Dat was echt een jonge man in de bloei van zijn leven die door een relatief simpele klacht totaal uit zijn normale leven werd gehaald.

‘Ik behandelde ook eens een voormalig topsporter die elke vorm van lichaamsinspanning vermeed omdat hij bang was dat een hogere hartslag en snellere ademhaling een paniekaanval zouden aanwakkeren. Maar de recordhouder van vermijdingsgedrag onder mijn patiënten was een vrouw die al meer dan twintig jaar niet meer alleen het huis uit was geweest.’

Hoe ontstaat zo’n paniekstoornis?

‘Dat is de hamvraag. Waarom krijg iemand op een bepaald moment in diens leven voor het eerst een paniekaanval? Daar heeft niemand een verklaring voor. We kennen wel de factoren die het risico op het krijgen van een aanval groter maken. Ten eerste hebben sommige mensen nu eenmaal meer aanleg om paniekaanvallen te krijgen.

‘Dat is genetisch bepaald, maar hangt ook af van de opvoeding: hoe mensen leren om te gaan met bedreigende situaties. En dan spelen ook de omstandigheden nog een rol. Mensen die langere periodes, maanden tot jaren, een verhoogd niveau van stress ervaren lopen veel meer risico.’

Zijn er nog specifieke groepen die meer risico lopen?

‘Zeker. Jongvolwassenen hebben de meeste kans op paniekklachten. Dat komt vooral door de periode waarin ze zich bevinden, waarin er allerlei veranderingen plaatsvinden en er verwachtingen zijn waar ze aan denken te moeten voldoen. Ook ligt de kans bij vrouwen twee keer hoger dan bij mannen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de vrouwelijke hormonen, daarvan is het namelijk al aangetoond dat ze de klachten kunnen beïnvloeden.’

Valt het te behandelen?

‘Ja, de meeste mensen komen er relatief makkelijk vanaf. De nummer 1-therapie is exposuretherapie. Daarbij lokken we een paniekaanval uit door mensen lucht verrijkt met koolstofdioxide te laten inademen. Ze krijgen dan de klachten die horen bij een paniekaanval. Vervolgens laten we dat gebeuren, waardoor mensen ervaren dat het vanzelf over gaat.

‘Is dat leuk? Nee. Maar dat is ook niet gevaarlijk. Hierna gaan we onder begeleiding de situaties oefenen die ze vermijden en geven we ze steeds meer zelfstandigheid.’

Dus als je ziet dat iemand een paniekaanval krijgt, moet je niks doen?

‘Klopt, je kan enkel wachten en geruststellen. En kom dan ook alsjeblieft niet aanlopen met een papieren zakje om in te ademen. Dat heeft dus echt totaal geen effect. Sterker nog: als iemand het zakje volledig afsluit en daarin ademt, maakt dat de paniekaanval juist erger, om dezelfde reden waarom we lucht verrijkt met koolstofdioxide gebruiken om een paniekaanval aan te wakkeren. In de praktijk sluit iemand zo’n zakje nooit helemaal af en heeft het dus geen enkel effect.’

Waarom en voor wie schreef u dit boek?

‘Ik weet zeker dat iedereen iemand heeft in zijn kennissenkring die last heeft van paniek. Toch weten maar weinig mensen wat paniek echt is, en daarom duurt het vaak heel lang voor mensen met een paniekstoornis de juiste hulp vinden. Vaak ondergaan ze eerst allerlei dure onderzoeken en soms komen ze zelfs terecht bij zelfverklaarde alternatieve therapeuten, allemaal zonder resultaat.

‘En dat terwijl er een goede behandeling voorhanden is in Nederland. Het boek is dus eigenlijk bedoeld voor zowel de leek als de arts of psycholoog die meer over paniek willen leren. In de hoop dat het vaker wordt opgemerkt en behandeld op de juiste manier.’

CV: Koen Schruers (1966, Hasselt, België)
Koen Schruers studeerde geneeskunde aan de KU Leuven en is daar vervolgens opgeleid als psychiater. Zijn promotieonderzoek deed hij aan de Universiteit Maastricht over de neurobiologie van paniek. Aan diezelfde universiteit is hij nu hoogleraar, waar hij onderzoek doet naar de mechanismen achter psychiatrische aandoeningen. Tevens is hij hoofd van het Academisch centrum voor angst, dwang en trauma (ACADT), en behandelt hij als psychiater mensen met ernstige paniek-, angst- en dwangstoornissen.