Variatie in temperatuur is goed voor onze gezondheid, stelt thermo­fysioloog Wouter van Marken Lichtenbelt. Voor wie het altijd koud heeft is er goed nieuws: weerbaarheid kun je trainen.

De herfst, als het kouder begint te worden, is het ideale moment om ons lichaam rustig te laten wennen aan de dalende temperatuur, aldus Wouter van Marken Lichtenbelt, onderzoeker energiemetabolisme en thermofysiologie aan Maastricht University. Want als we onszelf de kans geven, kunnen we prima tegen lagere temperaturen. Net als tegen hogere overigens. En dat is maar wat handig, nu de zomers warmer worden.

Van Marken Lichtenbelts belangrijkste onderzoeken gaan over het effect van omgevingstemperatuur op ons lichaam en op ons gedrag. ‘Gedrag is het gevolg van een subjectieve ervaring’, zegt Van Marken Lichtenbelt. ‘Comfort, het ‘je comfortabel voelen’, is heel belangrijk voor hoe je je omgeving ervaart.’

‘De mooiste dingen ontdek je door er niet specifiek naar te zoeken’
LEES OOK

‘De mooiste dingen ontdek je door er niet specifiek naar te zoeken’

Medisch bioloog Yvette van Kooyk wil het immuunsysteem leren kankercellen aan te vallen door hun suikerjas-vermomming weg te knippen.

Máár, aldus Van Marken Lichtenbelt, het streven zou desondanks niet moeten zijn om altijd in je comfortzone te zitten. ‘Wij zijn door de hedendaagse technologie gewend geraakt aan altijd ongeveer dezelfde temperatuur. Maar dat is niet het beste voor de gezondheid, en niet het beste voor wat we onze thermische weerstand noemen. Juist variatie is goed voor ons lichaam.’

Weerbaarheid kun je trainen, zegt de thermofysioloog: ‘Evolutionair gezien kunnen we juist goed tegen variatie in temperaturen; zo snel heeft het menselijk lichaam zich nou ook weer niet aangepast aan altijd 20 tot 21 graden. Maar je moet wel blootgesteld worden aan die variatie.’

Net niet gaan rillen

Van Marken Lichtenbelt en zijn collega’s hebben er diverse onderzoeken op zitten naar de reacties van het lichaam op temperatuurwisseling, onder andere op milde kou: ‘Met proefpersonen in een kamer waar het 14 graden is, in een korte broek en een T-shirt. Zodat ze net niet gaan rillen, maar wel flink afkoelen. En we hebben experimenten gedaan met proefpersonen in pakken waarin water is opgenomen, waardoor je de temperatuur in het pak kunt reguleren.’

Uitgangspunt bij alle onderzoeken is dat het lichaam dankzij onze stofwisseling altijd warmte produceert, legt Van Marken Lichtenbelt uit. Onder normale omstandigheden produceren we constant ongeveer 70 watt. ‘Door warmte af te stoten, blijft je lichaam op de gezonde temperatuur van 37 graden. Je raakt dus altijd warmte kwijt.’

En wat gebeurt er in het lichaam als we het koud krijgen? ‘Als je te veel warmte afstoot in kou treedt zogenoemde vasoconstrictie op: een kleine vernauwing in de slagaderen in armen en benen, en in de huid, doordat de spiertjes in de aderen samentrekken. Er stroomt minder warm bloed van de hersenen en de organen naar de huid, want die aderen zijn vernauwd, dus er kan minder bloed door. Daardoor wordt de huid koeler en staat die minder warmte af aan de omgeving.’

Bij nog meer kou zet je ook je lichaam ‘aan’: het energieverbruik gaat omhoog. ‘In milde kou kunnen we zonder rillen 30 procent extra vermogen maken. Mensen reageren nog positief op 17 graden. Heb je nog meer warmte nodig, dan ga je rillen: daarmee produceer je extra warmte, desnoods tot 240 watt.’ Dat is bijna drieënhalf keer zoveel als normaal.

Meer vetcellen

Het lichaam maakt bij kou dus extra warmte aan door de spieren aan te spannen. In die spiermassa ligt ook de verklaring voor het gegeven dat vrouwen het eerder koud hebben dan mannen: ‘Vrouwen hebben meer vet en minder spierweefsel dan mannen, terwijl het spierweefsel zorgt voor warmte, ook in rust.’

Maar je zou toch zeggen: vet is juist lekker warm? ‘Vet isoleert, maar het produceert weinig warmte. In witte vetcellen zit vooral vet; ze zijn weinig doorbloed, er zit energieopslag in, maar weinig energieproductie. Bij vrouwen is het volume, de massa van het spierweefsel en de organen kleiner. Gewoon, omdat ze vrouw zijn. Vrouwen hebben daardoor een lagere warmteproductie, koelen sneller af. Hun ‘thermoneutrale’ zone ligt bij hogere temperaturen, daardoor hebben ze het bij kou minder comfortabel dan mannen. Er is dus een link tussen fysiologie en comfort.’

De zinnigste manier om jezelf op te warmen, is volgens de thermofysioloog niet per se de prijzige verwarming hoger zetten: ‘Een manier om meer warmte te produceren, is activiteit. Heb je zittend werk, ga dan elk halfuur even achter je bureau vandaan. Neem af en toe beweging, dan krijg je het warmer.’